De belangrijkste munt in het oude Griekenland was de zilveren drachme, die in het midden van de zesde eeuw voor Christus geïntroduceerd werd en circa 4,5 gram woog. De waarde ervan komt ruwweg overeen met een dagloon. Een drachme was verdeeld in 6 obolen, maar in de vele stadstaatjes van Griekenland en Grieks-Italië werden hier en daar ook veel munten van vier en twee drachmen geslagen, van drie obolen, twee obolen, anderhalve obool, een halve obool en een kwart obool – dat waren nauwelijks als munt herkenbare korrels zilver, maar toch met een stadssymbool erop. De drachme, maar vooral de tetradrachme, het vierdrachmestuk, werd massaal gebruikt voor de handel in het Middellandse Zeegebied. Het esthetische beeld van deze munten is uiterst beweeglijk: er bestonden vele honderden verschillende steden en kolonies die alle een eigen symbool hadden. Het bekendst is de uil van Athene, maar ook de roos van Rhodos is wijdverbreid. Op Thasos werd een ‘ithyfallische’ (opgewonden) sater met een geroofde maenade als symbool gebruikt, in Aegina een schildpad en in Syracuse een nymfenkop omzwommen door dolfijnen. Veel van deze kleine afbeeldingen zijn met groot detaillistisch vakmanschap gemaakt: sommige klassiek-Griekse munten zijn nimmer overtroffen toppunten van schoonheid, subtiliteit en expressiviteit.
De verovering van de wereld door Alexander de Grote deed de rest. De halve ton zilver die zijn 120.000 soldaten dagelijks aan soldij ontvingen genereerde een ongekende vraag naar edelmetaal en muntgeld; voor zijn veroveringstochten leende hij enorme sommen, terwijl onder de oorlogsdreiging bestaande kredietsystemen bezweken. Een deel hiervan werd geleverd door de goud- en zilvermijnen in Macedonië, de rest door de overwonnen volkeren. Eerst werd wat beschikbaar was aan edelmetaal door Alexanders leger geroofd, daarna werden de mijnen en muntslagerijen van Perzië en die van Tyrus en andere stadstaten uitgebreid en gereorganiseerd. De lokale bevolking, nu in slavernij, leverde de arbeidskracht in deze mijnen.[4]
Het vaste type van de muntslag van het koninkrijk Macedonië bestond uit een godenkop (Zeus of Apollo) op de voorzijde en Zeus op een troon, of een jongeling te paard op de keerzijde. Door de dominantie van de koningen Philippus II en Alexander was de tijd van de Griekse stadstaten voorbij. De Macedonische drachme en de tetradrachme hadden een groot potentieel als handelsmunt.
Na het overlijden van Alexander werd de godenkop voor het eerst vervangen door een afbeelding van een persoon: het jeugdige, geïdealiseerde, aanstekelijke profiel van Alexander de Grote. Griekse munten werden massaal over een groot deel van de wereld verspreid. In verre landen werden de Alexandermunten nagevolgd: de Keltische en Germaanse stammen in onze contreien vervaardigden eeuwenlang gestileerde staters waarop de manskop op de voorkant en de ruiter op de keerzijde geleidelijk haast naar abstracte voorstellingen evolueren. Maar verschillende Indiase dynastieën deden precies hetzelfde. De Alexandermodellen werden nagevolgd en overtroffen in de diadochenrijken van de Seleuciden, Ptolemaeën en Antigoniden, maar ook in verder weg gelegen landen als Bactrië (nu Afghanistan) en het zich snel ontwikkelende Rome. De meest verfijnde, persoonlijke muntportretten van alle tijden werden vervaardigd in het hoogontwikkelde Bactrische rijk.